dinsdag 29 maart 2011

Daverende lente

De lente breekt goed los. Dril van bruine kikker, parende padden en paddensnoeren, baltsende merels, eerste vlinders…
Wat ook losbarst is ergernis nummer één: apparaten!
Zelfs van alle apparaten het meest ergerlijke: de bladblazer.
De man van de plantsoenendienst kijkt bijna teleurgesteld als hij al snel het laatste friemeltje blad in de zojuist voor veel geld zomerklaar gemaakte villatuinen heeft geblazen. Hesje om, motor op zijn rug, stevige slurf met een handvat…
Dan doet hij ook maar nog de andere kant van de straat, wie weet ligt er nog een takje tegen de stoeprand.
Hij laadt met veel lawaai zijn spullen in de pickup en rijdt in een zwarte dieselwalm weg. Hè, hè, alleen nog maar vogels, de vertrouwde roodborst die weer eens de zwartkop en de vink imiteert en af en toe het klokjesgeluid van de padden in de vijver.
Nee hè, gaat de buurman zijn gras maaien, wat valt er te maaien, het is nog maart man, bovendien is het te droog. Als je uitrekent dat er op ergerlijke gehoorsafstand zo’n 8 tuinen liggen, allemaal met gazon dat gemaaid moet worden, zeg 1 keer per week dan is dat 8 uur overlast, vaak juist op de mooie dagen dat je buiten zit.
Als we nou eens afspraken dat we allemaal tegelijk…nee dat lukt nooit…zucht.

woensdag 23 maart 2011

Mailen

Mailen vind ik een heel prima manier om te communiceren.
Je kunt in alle rust op een zelf gekozen moment een bericht schrijven of lezen en het is ook een uiterst efficiënte wijze om bijeenkomsten te plannen en te organiseren.
De andere ‘social media’ trekken mij niet zo, te vluchtig, te oppervlakkig.
Ik vind het ook een uitdaging om in een mail zonder zichtbaar contact een gevoel te leggen, om zorgvuldig naar woorden te zoeken die bij elkaar een goede weergave zijn van wat ik over wil brengen, met ook indien gewenst de gevoelde hartelijkheid.

Wat mij eergisteren per mail bereikte kwam aan als een mokerslag, het was een totaal onverwacht overlijdensbericht. Rémy, de eigenaar van de vakantiewoning in Frankrijk waar we dit jaar voor de 7e keer naar toe gaan, stuurde een mail met als onderwerp “Patty a nous quitté”. Even hoop je nog dat het niet betekent wat het lijkt, maar de tekst van het bericht is duidelijk. Een kort bericht met lieve, goed gekozen woorden en een recente foto van zijn vrouw Patricia. Maar wat doet het pijn. Ze was voor mij een heel dierbare vrouw geworden.

Nu de eerste smart wat wegebt denk ik na over de keuze van Rémy om dit bericht per mail te sturen. Het is een snelle manier, zo was ik een dag na haar overlijden al op de hoogte en dat op zich was goed. Ik kon ook per omgaande reageren, doodeng, om in dat moeilijke Frans in de goede nuances mee te geven hoe zeer je geraakt bent en hoe je meevoelt.

Over het algemeen hanteer ik als stelregel dat je complexe gevoelszaken niet per mail afhandelt. Liefst in persoon en anders per telefoon, maar niet per mail.
Toch heb ik begrip voor de keuze van Rémy. Er zijn vast meer vaste vakantiegasten buiten Frankrijk, die ingelicht moeten worden. Op deze manier kon dat snel en met weinig moeite (en zonder dat je de heftige reacties mee krijgt waar je op dat moment misschien ook geen plaats voor hebt).

Maar het blijft een vreemde gewaarwording, tussen de zakelijke, praktische, soms flauwekulmailtjes ineens een overlijdensbericht.
Dag Patricia, à dieu….

maandag 14 maart 2011

Madonna met het kindeke Elvis

Weer een warme lentedag. De eerste vlinder. In de tuin gewerkt, dood blad in de borders weggehaald en met veel genoegen oude bekenden begroet, die met kleine groene puntjes boven de grond komen: vrouwebedstro, vrouwenmantel, ooievaarsbek.
Toch steeds op de achtergrond een diep triestig gevoel door de enorme ramp, die Japan heeft getroffen met aardbeving, tsunami en de dreigende meltdown van de kerncentrales. Het is zo’n contrast: de vrolijkheid van de lente en aan de andere kant van de aardbol zo’n immense verwoesting. Moeilijk te rijmen.

We hebben de potplanten weer buiten gezet. Het is een beetje vreemde rij van niet bij elkaar passende potten en een zinken teil en de planten zijn misschien nog meer bizar, meest wat houtige sprietige misbakseltjes.
Voor mij zijn ze dierbaar, ik haal grassprietjes en dode blaadjes weg, knip uitgebloeide stengels af en streel soms licht over de voorzichtig uitlopende blaadjes. Het zijn de planten die we meegenomen hebben uit de vallei in de Luberon waar we jaarlijks op vakantie gaan: tijm, lavendel, struikkamperfoelie, bonenkruid, een margriet.
Eigenlijk geldt dat voor zowel onze tuin als ons huis: bijna alle voorwerpen zijn dierbaar, mogen er zijn omdat ze een herinnering vertegenwoordigen, of een verhaal vertellen. Zo is er de Madonna met het kindeke Elvis, een op het strand gevonden stuk drijfhout, dat rechtop gezet sprekend een madonnabeeld is op een houten sokkel, alleen het kind op haar arm heeft een kuif. Heel duidelijk, maar onze werkster ziet het niet want ze zet de madonna steevast achterstevoren op de vensterbank. De madonna staat naast de walvis, ook drijfhout van het strand met daarop een koperen hagedis, die van J.'s ouders was.
De werkster vertelde met veel plezier dat ze toen ze de eerste keer aan het afstoffen was eerst voorzichtig tegen de hagedis geduwd had om te kijken of hij toch niet echt was. Je weet tenslotte maar nooit in zo’n biologenhuishouden! Daar geven ze geld uit om vogels eten te geven buiten, en ze vangen vlinders en libellen en vinden het niet goed als je de spinnen binnen wil dood maken. Rare jongens, die biologen!

zaterdag 12 maart 2011

Koelsysteem

Gisteren eerste kikker, vandaag eerste hommel, bijna warm, bonte specht roffelt, groene lacht.
Gisteravond drie uitspraken op de televisie:
1. Bij zware aardbeving en tsunami in Japan (heel indrukwekkende beelden van een allesverwoestende modderstroom, die alles op zijn weg vermaalt) zei een van de deskundigen, dat de kerncentrales gekoeld moesten worden om tijd te winnen zodat naar oplossingen voor de problemen gezocht kan worden.
2. Een oude dame in Krakau (programma Avondland) die terugkeek op haar ervaringen als joodse in de oorlog: onze beschaving, onze cultuur is maar een heel dun laagje. Naarmate ik ouder word ben ik pessimistischer daarover. Als er maar iets gebeurt, zijn we gewoon weer beesten.
3. Een staartje van een documentaire gezien over het relatief nieuwe fenomeen voor de mensheid om met miljoenen samen te wonen in steden. Een deskundige stelt dat zulke smeltkroezen van culturen een nieuwe mens zullen opleveren door een culturele evolutie, maar dat de toename van de bevolking sneller gaat dan dat die evolutie kan bijbenen.
Zouden we een koelsysteem nodig hebben om tijd te winnen, zodat we de laag beschaving dikker kunnen laten worden en onze primitieve driften kunnen leren beheersen, een nieuwe mens kunnen laten ontwikkelen?
Hoe ziet dit koelsysteem er uit, is dat alles dat tegenwicht biedt aan vooroordelen, hebzucht, machtswellust…

dinsdag 8 maart 2011

Zon

Vandaag een zonovergoten dag. Als ik buiten zit, uit de wind, mijn gezicht naar de zon gekeerd, moet ik denken aan een BBC-programma van twee dagen geleden over de tijd en het universum.
Als we de biljoenen jaren die er verstrijken tussen ontstaan en einde van het universum vergelijken met een week, dan bestaan de omstandigheden waaronder er leven mogelijk is op onze aarde maar gedurende 1 seconde en de mens maar een fractie van die seconde.
Alleen in die periode komt alles bij elkaar: de zon staat niet te ver of te dichtbij, is niet te heet of te koud, de atmosfeer is niet te dik of te dun, de maan houdt de aarde stabiel en beschermt met haar magnetisch veld de aarde tegen de inslagen van meteorieten.
Het maakt mij bescheiden en dankbaar, het bestaan van leven, van mijn leven, voelt als een geschenk, een kortdurende kans om…ja om wat te doen?

maandag 7 maart 2011

Zeikwijf

Als ik ergens een hekel aan heb is het gedwongen te worden naar de muziek van een ander te luisteren. Zeker als dat gepaard gaat met bonk-bonk-bassen. Waarschijnlijk is hier sprake van een overgevoeligheid, een van de redenen waarom we op zo’n afgelegen plekje zijn gaan wonen.
Maar zelfs hier zijn buren. Met tienerdochters. Die hun verblijf bij hun gescheiden vader op de meest boring place die je kunt bedenken, zonder enig vertier, draaglijk maken door de geluidsinstallatie te richten op het terras met een volume dat de MP3-speler in hun oor benadert.
Wat moet ik? Zeikwijf spelen en er naar toe gaan “Mag de muziek wat zachter?”. Buurman kijkt me wat verwonderd aan Muziek?, hij heeft zichzelf al een soort immuniteit aangewend. O ja, ik zal het mijn dochter vragen. Kim, doe de muziek wat zachter. Kim zit met lange stelten opgevouwen in een ligstoel haar tenen te lakken en kijkt als een donderwolk naar ons. Zucht, staat op en draait de volumeknop een streepje lager.
Buurman grijnst en haalt ietwat verontschuldigend zijn schouders op,. Ik heb met hem te doen. Als ik even later zijn auto hoor wegrijden, ben ik benieuwd. Ja hoor, de muziek zwelt weer aan.
Ik weet niet wat ik erger vind: de muziek of de reclames tussen door die nog een tandje harder worden uitgezonden.

Druppel

Liggend in een warm bad voel ik mijn spieren zacht en warm worden. De altijd aanwezige spanning in mijn benen vloeit weg. Mijn handen op mijn buik, voeten en hoofd zorgen voor wat afkoeling boven water, de rest van mijn lichaam lijkt op te lossen in het water op lichaamstemperatuur.
Ik hoor een duif weemoedig met lange tonen koeren en kijk hoe een watervliesje aan het uiteinde van de kraan zich heel langzaam vult. Het wordt een zakje vol water, de onderkant een bolle spiegel.
Nog klampt de druppel zich vast aan het roostertje, de druppel lijkt eigenlijk al te zwaar om nog te blijven hangen…tot hij toch nog plotseling loslaat en in een uitgerekte peervorm met een punt van boven in het badwater ploept.
In mijn halfslapende staat komt de vergelijking bovendrijven met de druppels die wij mensen zijn. Ooit voortgekomen uit de oceaan op onze weg vol wisselende vormen en eigenschappen. Als mist, regen, sneeuw en ijs, vervuild of reinigend, dorstlessend of verwoestend, in rivieren, meren, riolen, wolken. Tot we uiteindelijk bereiken waar we al die tijd zo naar verlangden: weer een te worden met andere druppels in de wijde oceaan.
Het is een troostend beeld, onze zielen allemaal gelijk, ooit weer opgaand in het grote geheel. En soezelend in het warme water klopt het helemaal.
We voelen het toch allemaal: een verlangen naar eenheid, een nostalgie, herinnering van waar we ooit waren. Niet bewust misschien, en in velerlei vermommingen. Bij een doelpunt van ”onze” voetballers, tijdens een concert, als je je onderdeel voelt van de natuur…
Afgedroogd en aangekleed lees ik later de krant. Van de buitenlandpagina dwalen mijn ogen naar de vijver in de tuin waar zware regendruppels koepeltjes maken op het wateroppervlak. Ik moet er van zuchten. Die gelijkheid, dat grote geheel van die oceaan…het lijkt nu weer heel moeilijk uit te leggen.

Controle

Ik heb altijd gedacht dat existentiële angst te maken had met angst voor de dood. Voor het niet-bestaan.
Maar gisteren sprak een wiskundige/meditatiedeskundige over existentiële angst als de angst voor het verlies van controle over jezelf, je leven. Dit zou de basis zijn van verslavingen bijvoorbeeld.
Die angst geen controle te hebben zie ik steeds meer om me heen. We kunnen zo veel technisch gesproken en we weten zo veel dat de illusie ontstaat van absolute maakbaarheid. We groeien niet meer op met de wijsheid dat er zaken zijn waar we geen invloed op hebben, dat we dat moeten accepteren.

Vooral jonge mensen proberen hun leven tot in de puntjes te managen. Hun werk, hun vrije tijd, hun levensloop…Alles wordt via organisers geregeld en alle evenementen, toeristische bestemmingen, waar ook ter wereld liggen binnen handbereik.

Ik kijk naar de borders in mijn tuin. Ze liggen er zo in het staartje van de winter wat slordig bij. Dode bloemstengels, halfverteerd blad, mos, graspollen. Iemand suggereerde de boel eens flink op te schonen en vol nieuwe planten te zetten. Zoals de boeren hier hun borders helemaal omspitten, bemesten en met regelmatige stroken zwarte aarde ertussen opnieuw inplanten.
Ik weet dat ook als ik niks doe, over enkele maanden mijn borders een feest van bloemen en groen zullen zijn. Hier en daar zie ik als voorboden al groene puntjes boven de aarde uitsteken. Natuurlijk, de ergste woekeraars zal ik bestrijden en de meer kwetsbare planten een beetje helpen, maar het meeste gaat vanzelf. Ik verstoor de grond en het bodemleven niet en kijk met verbazing hoe mijn tuin zichzelf ontwerpt.

Die houding van rust, vertrouwen, geduld, staat haaks op het dwingende karakter van deze tijd. Het moet perfect, het moet nieuw, het moet nu. Jammer.

Eikels

Herfstzon, klassieke muziek, de geur van appels, libellen op mijn knie, kabbelend water, een scharrelend hondje…..een deel van mij is tevreden.



Maar diep van binnen is Wroet het varken lukraak en wanhopig de grond aan het omwoelen op zoek naar eikels. De eikels Maatschappelijk Nut, Prestatie, Voldoening, Intellectuele Uitdaging, Professionele Contacten. Wroet kan er geen meer vinden.
Even heb ik overwogen namaakeikels in de grond te laten stoppen, zodat Wroet nog een keer de voldoening kon hebben van het vinden. Maar misschien is het gemis daarna alleen maar groter.
Wroet zal langzaam uitgewoed raken. En wennen aan de afgepaste handjes graankorrels op afgepaste tijden en altijd op dezelfde plek.
Nu nog knorren Wroet en haar maag…

Ik zie vanuit de ligstoel hoe gaaien eikels soms met tak en al lostrekken voor hun wintervoorraad.
Zij wel…..

Walnoten

Over zes weken is het oktober, de maand van de nieuwe walnoten. En er staan nog twee grote bakken met walnoten van vorig jaar en het jaar daarvoor. Kraken dus. Niet met een notenkraker , maar met een vijzel. Dat is minder belastend voor mijn vingers.
Nu komen de noten niet uit onze eigen tuin, maar het zijn grensoverschrijdende immigranten van een boom van de buren links en van een andere boom van de buren rechts. De ene levert grote noten die gemakkelijk kraken, maar niet zo veel smaak hebben, de ander heeft kleine noten, heerlijk van smaak, maar wat een gepiel om kleine stukjes noot uit de geplooide bast te peuteren. Waarom zijn goede eigenschappen nou altijd zo verdomd gelijkmatig verdeeld? Waarom nou niet gemakkelijke en lekkere noten.
Al krakend en peuterend gaan mijn gedachten alle kanten op. Waarom zouden walnoten zo’n geplooide vorm hebben, waarom lijken onze hersenen zo op deze noten. Jan zegt dat zulke plooien vaak te maken hebben met oppervlaktevergroting en dat de noot uit twee helften bestaat zodat hij makkelijk splijt bij het kiemen. En waarom die naam…walnoten ? (Bleek volgens het etymologisch woordenboek een verbastering van Nux Gallica, Gallische noot.)
Herinneringen kwamen bovendrijven, hoe ik voor mijn Iraanse vriendin Sharzad toen ze bijna geen eten meer kon verdragen in het laatste stadium van haar botkanker walnoten weekte in kokend water om de velletjes er af te kunnen wrijven. Zo kreeg ze nog wat calorieën binnen. Het enige andere eten dat ze binnenhield was een soort muntsoep volgens het recept van Birgul onze gezamenlijke Turkse vriendin. Zij heeft het me leren klaarmaken, toen we samen de laatste dagen van Sharzad probeerden draaglijk te maken. Er waren maar weinig mensen die Sharzad om zich heen kon verdragen en mijn aanwezigheid had ook te maken met de mogelijkheden die ik als Nederlandse had om met de verschillende autoriteiten te communiceren. Zo moesten we bijvoorbeeld haar twee broers opsporen in Iran en waarschuwen en naar Nederland zien te krijgen. Dat betekende doktersverklaringen naar ambassades sturen zodat ze het land uit mochten om hun stervende zus te bezoeken. Grote kerels waren het, die leefden in de bergen van Iran met baard, haakneus en priemend ogen. Ze konden lekker koken.
Wat ik nooit vergeten zal is hoe ze tegen het einde steeds meer Perzisch ging praten, zoals die keer dat ze in het Perzisch om warme sokken vroeg omdat haar voeten zo koud waren. En ik begreep het, gewoon omdat je op zulke momenten zo dicht bij elkaar bent dat taal er niet meer toe doet.
Na ruim een half uur gaven mijn spieren en gewrichten het op. Die avond zou ik weer met mijn onderarmen omhoog televisie kijken omdat dat wat verlichting gaf van de pijn. Ik had een oogst van een half potje walnotenbrokjes. Net genoeg voor in de Turkse pilav.

Tuin

Een mooie lentedag, in de tuin gewerkt op mijn manier: 10 minuten harken, blad en stengels verzamelen, 10 minuten zitten in een aangepaste stoel, luisteren naar het uitbreidend vogelkoor.
Het is heerlijk om onder de dode bladeren en stengels kleine puntjes nieuw groen te zien, de terugkeer van lievevrouwebedstro, van citroenmelisse en gele dovenetel.
Ik leg de aarde bloot zodat de warmte en het licht van de zon er bij kan.
Zie overal al pollen rode valeriaan, en groene clusters van wat narcisjes en blauwe boshyacinten worden. Ik geloof niet in spitten, de grond omwoelen, mesten. Hou liever de bovenlaag met al het bodemleven daarin intact.

zondag 6 maart 2011

Kerstkaart

Ieder jaar weer zoek ik naar een passend bijvoeglijk naamwoord voor “feestdagen” en “nieuw jaar”. Op veel kaarten staat Prettig, dat voelt aan als “niks mis mee”, de kalkoen is niet aangebrand en iedereen is veilig thuisgekomen. Ook Vrolijk staat er nogal eens. Dat doet denken aan het Ho, ho van die opgeblazen cocacolakerstmankabouter. Hou ik niet van. Bovendien is vrolijkheid (net als geluk) meer iets van momenten dan van dagen, laat staan een heel jaar.
Overigens, als we nou erg somber worden met die uitstoot van gebakken luchtgeld en broeikassen in de atmosfeer, zou het probleem zichzelf wel eens op kunnen lossen. Dan is het al genoeg als we elkaar een heel nieuw jaar toewensen. Maar allez…iets opgewekter mag ook wel.
Gezond is een veelgebruikt en neutraal adjectief, ware het niet dat veel van mijn dierbaren op een leeftijd gekomen zijn dat de eerste barstjes in die gezondheid vallen. Bovendien weet ik uit ervaring dat je ook ongezond nog best gelukkig leven kan.
Het liefst zou ik iedereen een jaar vol liefde, tederheid en mededogen wensen, om te geven en te krijgen. Maar dat is zo veel, dat durf ik niet.
Misschien volgend jaar.


Herfst

Onze overburen hebben een huis in Spanje. Ze zijn daar nu al twee maanden. Als het hier mooi weer is en daar regent gniffelen we stiekem. Maar meestal is het andersom, zoals de weerman van het journaal ook altijd uitgebreid aangeeft: voor temperaturen boven de 20 graden moet u in het zuiden zijn….daar is het nog zomer. Ja, ja, hoe kan dat nou, we moeten werken, naar school. Vertel liever wat we morgen hier kunnen verwachten. Moeten we weer in het donker, in de regen, in ons regenpak op de fiets? Of erger nog, in het donker, in de regen zonder een regenpak, want dat is uit de fietstas gestolen!

Maar dan krijgen we een dag als vandaag, de eerste novemberdag, en ik weet weer waarom ik niet in Spanje wil wonen.
Goudgeel zonlicht op een uiterst verantwoorde kleurencombinatie van groen-geel-oker-oranje-rood-paars. Knisperend blad onder de voeten, de geur van vochtige aarde en schimmels, licht bewolkte stralen van zonlicht tussen de bomen, ’s ochtends vroeg een stukje berijpt gras dat zich verstopt voor de zon, wolkjes ademlucht, gakkende ganzenvluchten.


Toch geen Sientje

Mijn zoon van drie staat in de tuin. Zijn blonde koppie, klompjes, overall, de poes en de hond, de papavers en toortsen als rode en gele vlekken in een zondvloed van groen, dit alles geeft onze kleine stadstuin de allures van een boerenerf. Het is een Ot-en-Sien-tafereeltje waar alleen Sien nog aan ontbreekt. Zal ik dan maar…?
Tenslotte huist ergens in mij nog een Sientje! Gewapend met een zelfgemaakte ijslollie, zo’n gemakkelijk veroverd stukje kinderziel, stap ik behoedzaam zijn wereldje binnen.
We zitten samen op de tuinbank. Vergenoegd alle kleur uit zijn ijslollie zuigend, brengt hij zich bijna in trance door te staren naar zijn bengelende voetjes. Ook ik ben zo in het ritme verdiept, dat hij me doet schrikken met een plotseling – Kijk, mamma, een mier! Hij doet lopen! – Samen buigen we ons over het diertje, dat zigzagbewegingen maakt over de ruwe nerven van de bank in een poging de weg terug te vinden vanaf deze voor hem waanzinnige hoogte. Opeens…een vingertje met een zwarte nagel…en het diertje is geplet. – Nou doet hij niet meer lopen – stelt hij laconiek vast als conclusie van het experiment.
Gehoor gevend aan dat deel van de opvoedingsplicht, dat men “respect bijbrengen voor alles wat leeft” noemt, val ik verontwaardigd uit mijn rol. – Wat doe je nou? Dat mag niet, nou heb je hem dóód gemaakt! – Huichelachtig eigenlijk want wat is deze daad, vergeleken bij de massamoord, die ik bega als ik, balend weliswaar maar toch, toekijk hoe tientallen mieren zich wild spartelend verzetten tegen hun noodlot in de vorm van een gapende gootsteenafvoer.
Een spindraad, mamma! – kiest hij als afleiding, wijzend op een spinnenweb. – Mooi, hè? – Ik knik en doe mijn best dit hoekje van de tuin, deze wereld vol gebeurtenissen te zien door zijn ogen. Even is het stil en dwars door het insectengegons en het gekwetter van buurman’s kanaries heen klinkt het energiek zuigen aan zijn lollie.
Wat doe je?– breek ik in in zijn gedachtewereld, als hij plotseling ophoudt met zuigen. – Ik zit naar een vliegtuig te horen op de verder weg. Kijk! – gilt hij opgewonden – hij heeft een vlag met letters! Er zitten géén koeien in, hoor – stelt hij zichzelf en mij gerust. Hij is geobsedeerd door koeien, een loeiende koe kan hem in paniek brengen.
Gisteren nog fietste ik door de polder met hem achterop. Voorop zat zijn jongere broertje met wapperende haartjes als een boegbeeld van onschuld glimlachjes ontlokkend aan tegenliggers. Achterop klonk een voortdurend gekwetter, als een soort sportverslaggever gaf hij op alles commentaar. – Paarden, mamma! Ze doen gras eten. Kijk een rode trekker met een mens erop! Daar komt een brommer aan -…enzovoorts. Net als bij een echt sportverslag was zijn gebabbel meeslepend, maar ook wel eens hoogst irritant. Dan was ik blij met de koeien. Want fietsten we die voorbij dan hield hij vol ontzag secondelang zijn mondje dicht.
Zijn ijslollie is bijna op. Hij wijst naar de zandbak. – Kijk eens, wat ik een volle berg gemaakt heb. – Even is het stil. Hij trekt een peinzend snoetje. – Pappa is een meneer en mamma is een meisje, hè? – En jij dan? – doe ik een duit in het zakje. – Ik ben Daniël! – komt er verontwaardigd op een toon van moet-je-dat-nou-nog-vragen.
Zijn ijsje is op. Hij zit heen en weer te wiebelen en dan maak ik mezelf onmogelijk als Sientje, als deelgenoot van zijn wereld, door te vragen – Moet je plassen? – Nee – zucht hij wat vermoeid en hij laat zich van de bank glijden. – Ik heb zin in honger! –
Ik druip af naar de keuken. Mislukt als Sientje. Zou ik daarvoor dan toch té veel ouder zijn…




Op het nippertje

Haar tranen mengen zich met het water uit de douche en stromen over haar enorme buik. Geméén is het. Kwaad is ze, op iedereen en de dokter en de gynaecoloog in het bijzonder. Zo irritant kalm als de stem van de dokter net klonk door de telefoon:
- Het spijt me, ik heb mijn best gedaan, maar de gynaecoloog vond het onverantwoord nog langer te wachten. Je wordt over drie kwartier in het ziekenhuis verwacht.
Ze had nog wat tegenwerpingen gestameld, die niets uithaalden en dof dreunde in haar hoofd haar droom uit elkaar. Ze zou niet thuis bevallen.
Negen maanden lang hadden Jan, haar man, en zij er alles voor over gehad om thuis te bevallen, om een herhaling van haar afschuwelijke eerste bevalling in het ziekenhuis te voorkomen. Tot nu toe was alles goed gegaan. 23 Augustus was ze uitgerekend, maar ze had het gevoel dat de baby eerder komen zou. Ze wachtte. Overdag in een ligstoel in de tuin, want het was een warme zomer. ’s Avonds ruimde ze alles op, want misschien vannacht…’s Nachts wachtte ze, lettend op ieder pijntje. ’s Ochtends, teleurgesteld, begon ze aan een nieuwe warme dag, uitputtend door haar logge lichaam. Ze wachtte. Dan plotseling…de slijmprop kwam vrij! Eindelijk gebeurde er iets. Maar de dagen gingen voorbij en het wachten duurde voort. Ook 23 augustus bleef leeg op de verjaardagskalender.
Twee dagen later voelde ze warm vocht langs haar benen stromen. Vruchtwater! De vliezen waren gebroken, nu zou het echt gaan beginnen. Maar weer…wachten. 48 Uur na het breken van de vliezen moest officieel de bevalling worden ingeleid, omdat er gevaar bestond voor infectie. De huisarts, die voor controle langskwam, beloofde uitstel te vragen. Ze hadden daar alle vertrouwen in. Tot het telefoontje kwam dat alle hoop verbrijzelde.
Zwijgend zitten ze in de auto. Buiten schijnt de zon, de mensen op straat weten van niets. Als Jan de auto parkeert bij het ziekenhuis en het contactsleuteltje eruit trek, is haar eerste paniek voorbij en zegt ze kalm, maar vol strijdlust – We laten mijn spullen hier liggen. Ik wil niet naar de opname, eerst ga ik met de gynaecoloog praten.
Binnen komen ze terecht in de routine van het ziekenhuis, die haar, net als de eerste keer, overvalt en het verstikkende gevoel geeft in een draaimolen te zitten en er niet uit te kunnen.
Ze wordt in een verloskamer op een bed gelegd en met banden om haar buik vastgekoppeld aan een machine, die de harttonen van de baby registreert met doffe “plokplok”-tonen, net iets sneller dan haar eigen hartritme, waardoor ze zich nog meer opgejaagd voelt. Van nu af aan zullen dokters met meer belangstelling naar die machine dan naar haar kijken.
Zij babbelt, pleit, legt uit aan de verpleegsters dat ze niet wil blijven en waarom. Deze reageren nauwelijks, blijven op een afstand, vertellen globaal wat haar te wachten staat. In ieder geval moeten zij en de baby een week blijven, een “routinemaatregel in zulke gevallen”. De paniek in de ogen van Jan wordt bij dit bericht nog groter. Hij ijsbeert met grote stappen rond het bed en verbijt zijn woede.
Ze worden alleen gelaten. Ze moet een half uur op het apparaat aangesloten blijven. En nu ze geen actie meer voeren kan, tot nietsdoen gedwongen wordt, krijgt ze het vreemde gevoel door een soort tijdmachine terug in de tijd geplaatst te zijn. Alles is hetzelfde als ruim twee jaar geleden. De kamer, het bed, de plokplok-geluiden, de geuren, zelfs het weer is hetzelfde.
Alleen weet ze nu wat er toen komen ging:
Haar weigering toen de dokter een infuus wilde aanleggen, omdat hij vond dat er geen schot zat in haar weeën. Zijn gepikeerdheid bij zijn vertrek, die alleen maar groter was toen hij een paar uur later weer werd opgeroepen, omdat ze persweeën had (het was zaterdagavond). De ijzige sfeer waarin ze zonder enige hulp zwoegde en martelde om de baby eruit te krijgen. Hun wensen ten aanzien van de behandeling van de baby werden arrogant genegeerd. Tot overmaat van ramp bleek de baby (daardoor?) vocht in zijn longen te hebben en hij werd meteen bij haar weggehaald. Op drie plaatsen werd geprobeerd bij hem een infuus aan te leggen en hij werd met vastgebonden handjes in een couveuse gelegd. Kortom: van al hun ideeën over de bevalling en de behandeling van hun pasgeboren kind was het tegendeel werkelijkheid geworden. Dat zou hen nooit meer overkomen!
En daar zitten ze toch weer. Zwijgend, ieder verzonken in dezelfde herinneringen, luisteren ze naar de harttonen van hun baby. Plok…plok…plok…Verder geen geluid. Alsof ze zijn afgesneden van de wereld, de verloskamer een vlot waarop ze ronddobberen in een zee van angst en kwaadheid.
Eindelijk…voetstappen! Het snerpende geluid van rubberzolen op zeil. Gespannen wacht ze af. Het lijkt of ook het plokplok-geluid opeens sneller gaat. Als de deur opengaat is ze verbaasd een andere dokter te zien dan toen. Het is een kleine Chinese man met kort stekeltjeshaar. Het afgelopen half uur vol onrust en angst spat vanuit haar binnenste uiteen in een gloedvol betoog, dat de arts fronsend aanhoort, terwijl hij de banden losmaakt en de grafieken uit de stilgezette machine door zijn handen laat glijden. Als ze niets meer te zeggen weet, haar argumenten zijn uitgeput, kijkt hij haar even peilend recht in haar ogen. Het is een paar lange seconden doodstil…- ik verwacht u morgenochtend hier, klokslag half acht, nuchter! En neemt u deze banden mee dan kunt u ze morgen weer gebruiken. Tot morgen! Hij draait zich om en verdwijnt in de lange ziekenhuisgang.
Even later lopen ze hand in hand naar buiten. Opgewonden en blij knijpt ze Jan's hand bijna fijn. De avondzon is van goud en de bloemenkleuren feller dan ooit.
Een paar uur later wordt thuis na een korte “vrije” bevalling in gedempt licht en met zachte muziek hun gezonde tweede zoon geboren.
De banden uit het ziekenhuis gebruiken ze als slingers…

Vanaf het terras

De wespen zoemen hun mantra in de bijna lege gieter. Wolken van lindebloesemgeur en bijengezoem waaien over het terras.
Klaproosblaadjes vormen bloedrode vlekjes op het blauwe zwembadwater
De zwarte kat wandelt ’s morgens over de landweg richting La Bastide moe en stoffig van een nacht lang jagen
De vrouwen halen de was binnen bij La Bastide: het tegenover elkaar vouwen van de grote lakens lijkt op een middeleeuwse dans, begeleid door het gesjirp van krekels.

De partytent op het terras, die ons tegen het ergste geweld van de zon beschermt, glimt een beetje van boven. Dorstige insecten die denken water gevonden te hebben laten zich vallen en komen met een klap neer. Ze zoemen dan het hommelequivalent van verdomme en vliegen wat duizelig verder. De tent heeft het trouwens maar net gered tijdens de mistral dankzij een strategisch vastgeknoopt electriciteitssnoer.

Lindebloesem: in twee weken is de geur van jongemeisjesbloemenparfum veranderd in verschaalde weeïge oudedameslucht.
Als een aan lager wal geraakte vrouw staat de boom er wat verslagen bij. De mistral rukt haar verdorde bloemetjes af en smijt ze verderop tegen de grond. Nog wat vermoeide insecten brommen tussen haar takken. De meeste zijn allang verkast. Naar de lindebomen in het dorp die minder zon vangen en pas nu aan jonge bloemen toe zijn.

Precies om negen uur zakt de zon achter de berg aan de overkant van de vallei. Vlak daarvoor begint de afkoeling al, een bries steekt op. De was moet nog naar binnen voor het vocht valt. Dat brengt de geur van lindebloesem mee en gemaaid hooi. Nog een half uur later is het donker genoeg voor de eerste ster.
Autolampen vormen strepen licht met twee rode punten aan de staart. Wat in het donker een vormeloze massa was blijken bomen op een berg met een weg erlangs.

Wc-rollen

Zou er verband bestaan tussen oogbeweging en darmwerking? Bij mij wel.
Zoekend naar de koffie in een supermarkt of boekbanden scannend met mijn ogen in de bibliotheek krijg ik altijd aandrang. Zonder verder uit te weiden: mijn stoelgang wordt gekenmerkt door enige traagheid. Het is wel voorgekomen dat ik uit wanhoop met het telefoonboek naar de wc ben gegaan. En verdomd, het hielp!

Sindsdien zorg ik voor lectuur in mijn wc, desnoods de tekst op het pak wcpapier, zoals nu in het vakantiehuisje. Het werkt niet maar laat me wel in verwarring achter: de tekst vermeldt in het Frans dat er 6 rollen in het pak zitten, met 152 velletjes.
Twee rollen hebben dus 1 velletje meer, of 1 rol 2 velletjes. Zou je dat kunnen zien, en hoe bepalen ze welke rollen er meer krijgen?
Een groot raadsel als je verder niets om handen hebt!

Prikkebeen

Het is inmiddels een vertrouwd beeld voor mij, maar die Fransman in de passerende auto moet nog eens kijken en nog eens. Alsof hij zijn ogen niet gelooft.
J. loopt, hoedje op, groot zwart net onder de arm, fototoestel aan riem, rugzak om, verrekijker in de aanslag, kriskras door de garrigue.
Dan ineens verstijft hij, kijkt strak naar een punt op een struik, tilt langzaam zijn verrekijker omhoog naar de ogen en kijkt. De kijker terug op de borst, het net in de rechterhand nemen, in slowmotion de struik naderen en dan plots een grote zwaai en een draai zodat de punt van het net met beest er in over de ring van het net valt. Als het raak is tenminste. Vaak volgt op de eerste zwaai een tweede en een derde en gaat hij al vloekend en struikelend met lange benen achter het vluchtende beestje aan.
Met behulp van de halve boekenplank “natuurgidsen” uit de boekwinkel, die J. in zijn rugzak meevoert (wat de mantra “sjouw, sjouw, halve zool” heeft opgeleverd) wordt het beestje op naam gebracht. Of gefotografeerd of in kleine potjes levend mee naar het vakantiehuis genomen om daar op naam te brengen.
Dat is een fascinatie die ik niet begrijp: zo graag de naam van iets willen weten.
Maar goed, hij doet er geen vlieg kwaad mee (!), al ben ik vaak een beetje opgelucht als alle potjes weer leeg zijn en de beestjes gevlogen.

Picknickplekje

Erg heet. Met twee autoraampjes halfopen glijden we door het onwaarschijnlijk mooie heuvel- en berglandschap. Door de regens van enkele dagen eerder is de lucht schoongespoeld en we zien op het uitkijkpunt bergketen na bergketen, steeds iets vager blauw tot zelfs sneeuw op de Alpen.
Er is bijna geen geluid. Alleen krekels doen belachelijk druk en een slangenarend cirkelt boven het dal. De tijd staat even stil. We zeggen niks, geen woorden genoeg.
We rijden verder met door de open autoramen vlagen van geuren: Lavendel, brem, gedroogd hooi, in de zon stovende tijm en oregano. Daar krijg je honger van.
Bij een bakker kopen we bladerdeegbroodjes met worst er in. Met die hitte hebben we zin in iets zouts. Tegenvaller: zo te zien zijn de worstjes niet kruidig en huisgemaakt, maar knakworstjes uit blik.
Een plekje zoeken om ze op te eten. Dat lijkt eenvoudig “een plekje zoeken”, maar iedere vakantie weer is dat een van de zwaarste opdrachten. Want het mag niet zo maar een plekje zijn, nee…rustig, in de schaduw, vlak, met uitzicht en plasplek, zonder mieren en horzels…
Niet te vinden, honger knaagt, blaas vol, humeur zakt, maar steeds is er iets mis: te dicht bij drukke weg, uitzicht op lelijke schuur, het stinkt…
Uiteindelijk, op bijna-ideale plek (geen uitzicht) na broodjes en teleurstelling verwerkt te hebben, rust in strandstoeltje met kussens (en vliegen).
Niet voor J. Die gaat beestjes vangen.

Perzisch tapijt

Wat ik dankzij J’s fascinatie wel geleerd heb is de bizarre, wonderschone minipracht van van deze vlinders, kevers, wantsen, boktorren. Verblindende kleuren soms in metallicglans en ragfijn getekende patronen op vleugels en sprieten, mooier dan het mooiste Moorse mozaiek of Perzische tapijt. Soms zijn ze ook erg komisch met grote stekels op gekke plekken of lange nekken. Zou de Evolutie gevoel voor schoonheid of humor hebben?
Dat mijn waarneming zwaar beïnvloed is door de omgang met een maffe bioloog bleek maar weer eens toen wij helemaal opgewonden in het huisje arriveerden met filmopnamen van de zeldzame Sagapedo, een supersprinkhaan zo groot als een flinke mensenhand, die zich voedt met uitsluitend sprinkhanen. We zagen hem de weg oversteken en hebben zijn houterige schokkende bewegingen gefilmd. Toen Patricia het zag zei ze O die, die trap ik altijd dood, die vind ik eng……

Corridor

In een zonbevlekte schaduwplek onder gedrongen eikenboompjes. Een veilige meter van de scherpe rand van de kloof vandaan.
Vogel gejubel klinkt vanuit het diepe beboste dal. Regelmatig doorbroken door het doffe getrommel van een specht. Alsof in het bos een reus ligt te snurken.
Ka-ka-kor-kor, kauwen en raven waarschuwen roofvogels weg te blijven. Zzoemmm een hommel knalt voorbij en landt op een klaverbloem die helemaal tot op de grond doorbuigt.
Vlinders, orchideeen, warme kruidengeur.
Ver weg rommelt een vliegtuig.
Stemmen. Twee stellen rond de zestig, korte broeken en T-shirts in gedekte kleuren, rugzakken. Sportieve Fransen.
Een van de vrouwen zegt:”Ik zal u maar even storen, ik wil een foto maken van die orchidee naast u”.
Bijna had ik geantwoord “allez votre corridor” maar bedacht me net op tijd en maakte er “bien sur” van. Ook erg komisch, want ze moesten er hard om lachen.
Later, toen de stemmen al verloren gingen in het ravijn wist ik wat ik had moeten zeggen. Ca me ne derange pas du tout of zoiets.

Fata morgana

Soms roep ik het beeld op, als een fata morgana.
Als ik over een te smalle kapotte stoep loop ergens op een marktdag in een provinciestadje. Ik moet een voet op de weg zetten waar prompt de wielen van een rammelend vrachtwagentje stinkend naar hete uitlaatwalm er bijna tegenaan rijden. Of als ik over een witstenen pad sjok, geen schaduw, geen bries, alleen tsjirpende krekels en druppels zweet die niet meer worden opgevangen door de doordrenkte wenkbrauwen.
Dan zie ik het voor me: de lichtblauwe rechthoek, het zwembad.
Aan het eind van de middag, als de zon bezit heeft genomen van ons terras en ons heeft weggedrukt in een laatste randje schaduw, gaan we zwemmen.
Het zwembad ligt iets hoger op de helling. Sandalen, zwempak, handdoek om de schouder. Hopen dat er niemand van de andere gasten zal zijn. Het is toch een beetje gênant als het delen van een badkamer met vreemden.
Daar ligt het. Kabbelend water, daarboven een diepblauwe lucht als een schilderij met een lijst van rotsige bergen. Even door de verrukkelijke kou-bijt heen. Kou, een sensatie die je nooit meer dacht te zullen voelen. En dan: de zijdezachte streling van het water langs je huid.
Geen problemen meer met evenwicht, gewrichten, vol vertrouwen laat je je vallen het water draagt je.
Drijven, zwemmen, gekke loopjes bedenken, je tien keer van het trapje laten vallen om weer te voelen hoe het water je opvangt.
Wat een heerlijkheid….alsof er een eeuwigheid voorbij is gegaan.
Het is een kwartier en je weet eigenlijk niet goed wat je nu verder moet doen.
Nog vijf minuten zwem je wat, draait rondjes en dan er uit en afdrogen.
Eigenlijk is een zwembad een beetje saai…..

Stok

Het moest er maar eens van komen. Een weblog.
Als een stok achter mijn schrijversdeur.
Met ruimte voor oude en nieuwe verhalen.
En regelmatig commentaar op het hier en nu.

Stoffel

Stoffel geniet van de laatste zonnewarmte van de herfst. Ze knijpt haar oogjes dicht en voelt haar pijnlijke pootjes ontspannen. Totdat de zuchten, die Wroet naast haar zit te zuchten wel erg hard worden. Ze kijkt opzij naar de mokkende gestalte en even schiet de gedachte door haar heen dat het leven een stuk plezieriger zou zijn zonder de lastige Wroet. Ze schrikt er van en bloost zelfs van schuldgevoel. Zo denk je toch niet over je beste vriendin, die knort van de honger nu er geen eikels meer zijn. Wil je sla dan, probeert Stoffel met haar liefste stem. Wroet knort alleen.

Ineens schiet er een idee omhoog en meteen is alle ontspanning veranderd in opgewonden gewriemel van haar pootjes onder het schild.
Wroet, zegt ze, zou het geen idee zijn om een winterslaap te houden? Dan voel je je knorrende maag niet meer en kun je dromen van eikels!
Vooral dat laatste lijkt Wroet wel wat en ze schuifelt na een laatste mokkende knor het hol in, probeert zich op te rollen, maar daar is ze te dik voor en trekt dan in ieder geval haar pootjes in.

Stoffel is alleen, met de knisperend droge blaadjes en een laatste vlinder die zich opwarmt in een gouden zonnevlek. Het is stil, geen zuchten, niet van de wind en niet van Wroet, heerlijk….

Is het al lente? Na precies dertien minuten duikt de snuit van Wroet weer uit het hol. Ik heb zo’n honger!
Nu is het Stoffel, die diep moet zuchten. Het wordt tijd om een Diep Gesprek te houden met Wroet, want zo kan het niet langer.

Als het Diepe Gesprek is afgelopen hebben ze de volgende afspraken gemaakt:
1. Wroet zal alleen nog maar zachtjes zuchten
2. Ze mag dan wel af en toe iets roepen. Wroet kiest als kreet voor De Eikels!
3. Dan wil Stoffel ook een kreet. Ze denkt lang na en kiest Sla Dan!

Zo zitten ze voor het hol in het rode licht van de ondergaande zon. Er klinken wat alarmerende merels en af en toe roept Wroet met luide stem De Eikels!, even later gevolgd door een zachter Sla Dan! van Stoffel.

Voorlopig kunnen ze zo weer samen leven. En uiteindelijk vindt Wroet zelf ook een oplossing voor het eikelprobleem: eikebladsla!

Familiebezoek

In kleine vonkjes spatte het binnenvallende zonlicht uit mijn limonadeglas met ranja. Als ik mijn ogen half dichtkneep, leken het door mijn wimpers heen kleine sterretjes. Met kleine slokjes probeerde ik het moment dat het glas leeg was zo lang mogelijk uit te stellen. Toen het op was, keek ik met een zucht om me heen. In de donkere, zwaar gemeubileerde kamer van mijn oma voerden mijn ouders, ooms en tantes voor mij onbegrijpelijke gesprekken en het was er benauwd door de sigarenrook van mijn oom. Buiten lokte het zonlicht en gretig ging ik dan ook in op het gefluisterde voorstel van mijn broers om naar de kippen te gaan kijken.
We slopen de kamer uit naar de grote, lichte keuken met middenin een zware donkerhouten tafel, waarvan de nerven bovenop vol bloem zaten van alle appeltaarten, die mijn tante erop had gemaakt.
Onder deze tafel zou ik later bescherming zoeken bij de begrafenis van mijn oma, bang voor de anders zo beheerste tantes, die in de keuken stonden te snikken.
Op het granieten aanrecht stond het bord met broodkorsten en appelschillen al klaar voor de kippen. Een van de aantrekkelijkheden van logeren bij mijn oma: ik mocht er mijn broodkorsten laten liggen! Door de donkere garage waar het heerlijk naar benzine rook, gingen we naar buiten.
De felle zon weerkaatste op het witte grind. Opgelucht stoeiend renden we naar het kippenhok. We kwamen voorbij de regenput en als altijd kon ik het niet laten het houten, ronde deksel een beetje te verschuiven en over de rand te gaan hangen om in het donkere gat te kijken. Het water stond zo diep, dat het niet te zien was. De stenen waren groen bemost en vooral ook de geur van vocht en schimmel gaf deze put een mysterieuze sfeer, een sfeer die me deed denken aan heksen in sprookjes. Vrolijke stemmen haalden me uit de betovering en het kippenvel op mijn armen verdween al snel in de zon.
Het brood was op, de kippen waren weer rustig en vóór ons lag nog een lange saaie zondagmiddag. Na enig beraad besloten we naar de “Boerenbond” te gaan. Wat het precies was wisten we niet, maar zo noemden we het gebouw aan de overkant met een grote houten vlonder, waarop boerenwagens werden gewogen. Als je daar op sprong galmde het zo leuk. Ook was er een hoog bordes met schuine kanten, waar ze de wagens uitlaadden.
Elk moment verwachtend teruggeroepen te worden, want we mochten de tuin niet uit, liepen we de oprijlaan af naar de overkant van de dorpsstraat. Teleurgesteld zagen we, dat er op het bordes dorpsjongens bezig waren er met grote vaart met hun fietsen van af te roetsjen. Hun leren jacks en vetkuiven zagen er voor ons gevaarlijk uit en tegen de heg gedrukt liepen we snel door naar de zijkant van het gebouw. De grote houten schuurdeuren zaten op slot, maar eronder was in de zandgrond een ondiepe kuil uitgesleten. Giechelend van de spanning gleden we op onze buik onder de deuren door.
Ik had mijn zondagse kleren aan: een roze jurkje met verlaagde taille, witte kniekousen en zwarte lakschoenen, die ik als ik me zondags in de kerk verveelde met een zakdoekje poetste tot ze glommen als spiegeltjes. Grote, zwarte vegen zaten er nu op mijn kleren, die tot mijn ontzetting alleen maar groter werden toen ik ze met wat spuug probeerde weg te halen.
Mijn angst voor wat mamma daarvan zeggen zou, vergat ik echter onmiddellijk toen het gejoel van de anderen me deed opkijken. Ik stond in een immens grote schuur, het was er weldadig koel en toen mijn ogen aan de schemer gewend waren, zag ik dat de helft van de ruimte werd ingenomen door een tot aan het dak rijzende berg stro, waarvan een gedeelte in balen was geperst. Er hing een stoffige kruidengeur, een geur die me nu nog , als ik hem ruik, terugvoert naar die zondagmiddag toen.
Al gauw hadden we uitgevonden wat de mogelijkheden waren van deze plek. Het mooiste was: zittend op een baal stro helemaal van boven naar beneden te glijden. Bijna in trance deden we lange tijd niets anders: naar boven klimmen, boven in de nok van de schuur even dat verrukkelijke griezelmoment an het kijken in de diepte, het gevoel bij het afzetten van nu-kan-ik-niet-meer-terug en dan de sensatie van het steeds snellere suizen naar beneden.
Moe en wat duizelig zocht ik na een tijdje een plek om te zitten waar het stro niet al te erg in mijn benen zou prikken. Toen hoorde ik het. Zacht hardnekkig gepiep. Mijn hart sprong even in mijn keel bij de gedachte aan muizen, maar het geluid bleek te komen uit een wriemelend hoopje pluizige poesjes. Onze ogen niet gelovend staarden we naar zoiets moois en liefs en levends, dat daar zomaar voor het grijpen lag. Wat ons te doen stond was duidelijk: meenemen naar huis. Zoiets hoorde niet eenzaam in een grote schuur en bovendien: misschien kwam de moederpoes wel nóóit meer terug!
Met onze schat voorzichtig in mijn opgehouden rokje verlieten we stralend van rijkdom de schuur. Op mijn rug nu onder de deuren door om de beestjes niet te pletten. Mijn oudste broertje rende opgewonden vooruit om het grote nieuws te vertellen. Wij volgden voorzichtig. Al in de keuken hoorde ik waar ik diep van binnen al bang voor was geweest. – Geen sprake van!, bulderde mijn vader. Nog even hoopte ik dat het zien van de over elkaar heen kruipende bolletjes hem zou vermurwen, maar hij keek niet eens en sommeerde ons ze onmiddellijk terug te brengen naar waar ze vandaan kwamen.
Tot in mijn ziel gekrenkt keek ik vernietigend op naar de barse figuur, die beweerde mijn vader te zijn. Met opgeheven hoofd draaide ik mij om en liet ik mijn broertjes huilend en smekend achter. Op de oprijlaan haalden ze me in. Bij de schuurdeuren kon ik me niet meer goed houden, ik gaf de poesjes aan mijn broers en rende terug naar het huis. Binnen was de advocaat en de bessenjenever op tafel gekomen, er werd druk gepraat en de sigarenrook kon je snijden. Ik had er al vaker over gefantaseerd, maar nu was ik er zeker van: ik moest een vondeling zijn, van deze familie kon ik geen familie zijn. Ik rende naar het prieeltje in een hoek van wat mijn oma haar “Engelse tuin” noemde.
De rest van de middag bleef ik daar en de losbladderende verf van het metalen tafeltje peuterend, droomde ik over hoe bang en ongerust ze zouden zijn als ik nu wegliep. Jaloers gluurde ik af en toe naar mijn broers, die al weer vrolijk in de tuin speelden. Toen ze me riepen om naar huis te gaan, liep ik langzaam naar het wachtende groepje mensen bij de auto. Ik zou maar net doen of ik er bij hoorde…

Voorbij de stol

De stol is op, de eindejaarsfeesten voorbij. Morgen gaat de boom naar buiten en als de naalden zijn opgezogen gaan we over tot de orde van het jaar.
Het kersttafelkleed is al gewassen. Eendenjus, rode wijn en stoofperensap zijn toegevoegd aan de groeiende confetti van onuitwisbare vlekken.
De bodem van de vriezer komt in zicht en het avondeten bestaat weer gewoon uit één gang.
Als altijd als ik de lampjes, de ballen, de os en de ezel en de tafelengelenkaarsjeshouders in de doos leg ben ik verbaasd hoe snel het om is gegaan. Het lijkt of we gisteren pas de doos van zolder haalden.
Mijn voornemen: meer schrijven. Bij deze dus.
Na de zalige kerstdagen met de kinderen, spelletjes, muziek, lachen, houtvuur, sinaasappellikeur, en de gezellige oud-en-nieuw bij de tv met z’n tweeën en zelfgemaakte croquetas de pescado ben ik wat huiverig voor weer een nieuw jaar. Wat zal mijn lijf doen.

Baring

Voorovergebogen op mijn knieën als een Moslim naar Mekka, lig ik voor de kachel op een matras. Zo klein mogelijk gemaakt, afgesloten van alles en iedereen vecht ik tegen de weeën. Mijn lichaam nog nat van het bad waaruit ik gevlucht ben, toen de weeën al te sterk werden, met alleen een T-shirt aan. Naar voor en achter schommel ik snel, sneller, steeds sneller naar het hoogtepunt van de wee-golf. Een reusachtige hand omkrampt krachtig mijn hele lichaam. Tegelijk wordt mijn buik, centrum van mijn wereld, als een ballon opgeblazen, steeds verder en verder bij iedere wee. In een kooi van pijn knok ik om boven het niveau van de pijn te blijven, steeds iets krachtiger te zijn dan de weeën.
Slechts in korte vlagen ben ik mij bewust van de zachte muziek van Vivaldi, het gedempte licht, de bezorgde aanwezigheid van Jan. Onze kamer, zorgvuldig veranderd in een sfeervolle kraamkamer, bestaat voor mij alleen nog maar uit dat plekje van verkreukte lakens op een matras. Met mijn vuisten tegen mijn ogen gedrukt zie ik alleen een zwarte duisternis met daarin vuurrode bollen. Mijn geest is helder als een gletsjervlakte, waarop ik worstel om naar boven te komen. Ik hoor alleen mijn ademhaling en merk ineens, dat ik lig te puffen, zoals je bij zwangerschapsgymnastiek de persweeën leert weg te blazen…Persweeën?...”Bel de dokter!” weet ik tussen twee wee-golven in uit te brengen.
Enkele seconden of uren later, mijn gevoel voor tijd is geheel verdwenen, merk ik dat achter me de dokter zijn instrumententas staat uit te pakken. Hij toucheert en zegt verbaasd “ongelooflijk, je bent helemaal ontsloten, je kunt gaan persen!”
Mijn God, persen! Wat is dat, hoe moet dat, omlaag duwen, de baby moet eruit! De baby, ik ben een baby aan het krijgen!
Vertikaal…de zwaartekracht…op mijn knieën…nee, op de emmer…nee toch op mijn knieën…dit hou ik niet vol…Jan mijn benen, wrijven! Op handen en knieën wacht ik, iedere vezel van mijn lichaam klaar om te werken. Mijn ogen volgen de paarse figuurtjes van het overgordijn. Daar komt er weer een!
Grommend span ik al mijn spieren om met de aanzwellende wee mee te persen, te persen, te persen. Nu voel ik het hoofdje duwen, vasthouden, vasthouden o nee, nee het glipt weer terug. Nog eens en nog eens. “Duwen…duwen…zuchten…duwen!” schreeuwt de dokter. Er zal toch niets mis zijn?
“Doorduwen” ja maar de wee is weg, “doorduwen”, ik kan niet meer, “doorduwen”, een brandende, scheurende pijn. Dan…een bevrijdend geglibber en zacht, klaaglijk huilen. Ik kijk om, til mijn been over de dikke, grijsblauwe navelstreng en zie daar een grijsroze jongetje liggen. Mijn kleine zoon.

Krekels

Waar je ook bent hier: de krekels tsjirpen. Het geluid van warmte. Vaak denk ik aan de scène in Once upon a time in the West, als de schurken de boerderij naderen waar ze bijna iedereen zullen vermoorden. Een lang shot van droog gewas, tsjirpende krekels….dan ineens vallen ze stil, een stilte dreigender dan welk geluid ook.
We wachten op het moment dat de nog veel nadrukkelijker zagende cicade onze vallei bereikt. Zuidelijker en lager hebben we ze al gehoord: minikettingzaagjes. Geen wonder dat de Fransen zo graag met motormaaiers, kettingzagen en bosmaaiers in de weer zijn…
Al heel snel word je er gek van, zeker als ze met velen zijn. Als je ijskast zo’n geluid zou maken, wil je er vandaag nog een reparateur bij hebben. De combinatie met schel wit hittelicht, soms dagenlange teisterende mistral…ik begrijp de waanzin van Van Gogh wel.

Lezen

Ik kijk hoe Jan leest. Vreemde bezigheid…lezen. Zijn ogen glijden snel heen en weer zijn vingers gestrekt tegen zijn wang. Ongeveer drie regels voor het eind van de bladzijde zakt zijn hand langzaam naar beneden, hij slaat de pagina om en de vingers nemen hun beginpositie weer in. Dat alles gaat in een redelijk tempo, het is een klein boek met vrij grote letters.
Hij zit vlak bij me, mijn voet raakt bijna zijn knie, maar tegelijk is hij mijlenver weg. In een gevecht gewikkeld, of een hartstochtelijke vrijpartij, aan het andere eind van de aardbol of op een andere planeet. Dat laatste is tamelijk waarschijnlijk, want het is een science fictionboek.
J houdt daarvan, ik niet. Te ver weg, te vreemd om me daarin te kunnen verplaatsen.
J kan dat wel. De letters vormen via zijn ogen verhalen in zijn hoofd, beelden, gesprekken, acties, hij moet er af en toe van zuchten of grinniken.
Tot hij, plotseling, het boek dichtklapt, weglegt en staart naar de bergen die roerloos de middaghitte verdragen. Hij ziet ze niet, nog niet, de letterbeelden zijn nog niet vertrokken.
Wacht maar tot die cirkelende roofvogel in zijn blikveld komt. Weg verhaal.