zondag 6 maart 2011

Toch geen Sientje

Mijn zoon van drie staat in de tuin. Zijn blonde koppie, klompjes, overall, de poes en de hond, de papavers en toortsen als rode en gele vlekken in een zondvloed van groen, dit alles geeft onze kleine stadstuin de allures van een boerenerf. Het is een Ot-en-Sien-tafereeltje waar alleen Sien nog aan ontbreekt. Zal ik dan maar…?
Tenslotte huist ergens in mij nog een Sientje! Gewapend met een zelfgemaakte ijslollie, zo’n gemakkelijk veroverd stukje kinderziel, stap ik behoedzaam zijn wereldje binnen.
We zitten samen op de tuinbank. Vergenoegd alle kleur uit zijn ijslollie zuigend, brengt hij zich bijna in trance door te staren naar zijn bengelende voetjes. Ook ik ben zo in het ritme verdiept, dat hij me doet schrikken met een plotseling – Kijk, mamma, een mier! Hij doet lopen! – Samen buigen we ons over het diertje, dat zigzagbewegingen maakt over de ruwe nerven van de bank in een poging de weg terug te vinden vanaf deze voor hem waanzinnige hoogte. Opeens…een vingertje met een zwarte nagel…en het diertje is geplet. – Nou doet hij niet meer lopen – stelt hij laconiek vast als conclusie van het experiment.
Gehoor gevend aan dat deel van de opvoedingsplicht, dat men “respect bijbrengen voor alles wat leeft” noemt, val ik verontwaardigd uit mijn rol. – Wat doe je nou? Dat mag niet, nou heb je hem dóód gemaakt! – Huichelachtig eigenlijk want wat is deze daad, vergeleken bij de massamoord, die ik bega als ik, balend weliswaar maar toch, toekijk hoe tientallen mieren zich wild spartelend verzetten tegen hun noodlot in de vorm van een gapende gootsteenafvoer.
Een spindraad, mamma! – kiest hij als afleiding, wijzend op een spinnenweb. – Mooi, hè? – Ik knik en doe mijn best dit hoekje van de tuin, deze wereld vol gebeurtenissen te zien door zijn ogen. Even is het stil en dwars door het insectengegons en het gekwetter van buurman’s kanaries heen klinkt het energiek zuigen aan zijn lollie.
Wat doe je?– breek ik in in zijn gedachtewereld, als hij plotseling ophoudt met zuigen. – Ik zit naar een vliegtuig te horen op de verder weg. Kijk! – gilt hij opgewonden – hij heeft een vlag met letters! Er zitten géén koeien in, hoor – stelt hij zichzelf en mij gerust. Hij is geobsedeerd door koeien, een loeiende koe kan hem in paniek brengen.
Gisteren nog fietste ik door de polder met hem achterop. Voorop zat zijn jongere broertje met wapperende haartjes als een boegbeeld van onschuld glimlachjes ontlokkend aan tegenliggers. Achterop klonk een voortdurend gekwetter, als een soort sportverslaggever gaf hij op alles commentaar. – Paarden, mamma! Ze doen gras eten. Kijk een rode trekker met een mens erop! Daar komt een brommer aan -…enzovoorts. Net als bij een echt sportverslag was zijn gebabbel meeslepend, maar ook wel eens hoogst irritant. Dan was ik blij met de koeien. Want fietsten we die voorbij dan hield hij vol ontzag secondelang zijn mondje dicht.
Zijn ijslollie is bijna op. Hij wijst naar de zandbak. – Kijk eens, wat ik een volle berg gemaakt heb. – Even is het stil. Hij trekt een peinzend snoetje. – Pappa is een meneer en mamma is een meisje, hè? – En jij dan? – doe ik een duit in het zakje. – Ik ben Daniël! – komt er verontwaardigd op een toon van moet-je-dat-nou-nog-vragen.
Zijn ijsje is op. Hij zit heen en weer te wiebelen en dan maak ik mezelf onmogelijk als Sientje, als deelgenoot van zijn wereld, door te vragen – Moet je plassen? – Nee – zucht hij wat vermoeid en hij laat zich van de bank glijden. – Ik heb zin in honger! –
Ik druip af naar de keuken. Mislukt als Sientje. Zou ik daarvoor dan toch té veel ouder zijn…




Geen opmerkingen:

Een reactie posten